Romeins geld

Kelten, Bataven en regenboogschoteltjes

Voor de komst van de Romeinen was het gebruik van muntgeld in onze regio minimaal. De stammen die ruwweg tot het begin van onze jaartelling hier leefden, hadden met mondjesmaat van de Kelten een betalingssysteem met munten overgenomen, maar ruilhandel bleef het goederenverkeer bepalen, zoals het daarvóór altijd al was geweest.

Het Keltisch geld beperkte zich tot kleine onooglijke muntjes. Een uitzondering daarop vormt één van de mooiste Keltische muntvondsten in de regio Sittard: de vondst van een ‘stater’, ook wel regenboogschoteltje genoemd, omdat in het motief vaak een regenboog is terug te vinden.

Het puntgave kuipvormige zilveren muntje stamt uit tweede helft van de eerste eeuw voor Christus.

Deze munten worden ook wel triquetrum-munten genoemd vanwege het typerende driebeen (triquetrum) dat is geplaatst binnen een lauwerenkrans. Op de keerzijde van de afgebeelde munt is een configuratie van cirkels en puntcirkels binnen een zigzaglijn te zien.

In totaal zijn zo’n vierhonderd zilveren en bronzen exemplaren van deze munt gevonden in Nederland; de nadruk van de vondstplekken ligt op Midden-Nederland. Onlangs werd in Echt een muntschat bestaande uit maar liefst zeventien exemplaren ontdekt, de grootste Keltische muntschat in Nederland tot nu toe. Men gaat er vanuit dat de muntslag plaatsvond bij Germaanse stammen, onder andere de Bataven. Vaak worden regenboogschoteltjes gevonden bij cultusplaatsen en inheemse heiligdommen.

 

Miljoenen munten...

De expansie van het Romeinse Rijk zorgde voor een toenemende verspreiding van muntgeld. De eerste Romeinse betaalmiddelen waren eenvoudige brokjes koper, de aes rude en de aes grave. Later, vanaf 280 voor Christus, werden veelal munten geslagen, zoals dat nu ook nog het geval is. De introductie van uniform geld binnen het grote imperium van de Romeinen had zo’n tweeduizend jaar geleden net zo’n groot effect op het dagelijks leven als voor ons de komst van de Euro vijf jaar geleden, misschien zelfs nog meer. Door de afbeeldingen op het muntgeld wist iedereen wie in dit immense rijk de macht had. Munten fungeerden dus ook als communicatiemiddel.

Julius Caesar verwierf in het jaar 44 voor Christus als eerste het recht zijn portret op een munt te zetten. Zijn deugden, zijn band met de goden, prestaties en militaire overwinningen werden afgebeeld door middel van symboliek en tekst. Vanaf keizer Augustus liet elke  keizer zijn portret op de munten afbeelden. Dit gebruik bleef gehandhaafd tot aan het einde van het Romeinse Rijk. De volgorde van afkortingen op de randschriften waren meestal dezelfde: Imperator (= keizer), persoonlijke namen, erenamen en vervolgens de triomftitels. Op de keerzijde werden de ambtstitels vermeld: het pontificaat, de tribunicische macht (keizerlijke tegenhanger van het volkstribunaal), de imperia, het consulaat en ten slotte de eretitel pater patriae (vader des vaderlands).

Op veel messing en koperen munten is de afkorting SC te vinden, hetgeen senatus consulto, bij senaatsbesluit betekent. Voor het slaan van deze munten had de senaat het muntrecht.

 

 

De fabricage van munten bij de Romeinen was een goed geoliede machine. De productiehoeveelheid moet ver in de miljoenen hebben gelegen. Ten tijde van keizer Trajanus (98–117) waren bijna tweeduizend man betrokken bij het slaan van munten. In het productieproces had iedere arbeider een duidelijk omlijnde taak. Twee metalen stempels waar voorstellingen in gesneden waren vormden de basis van de muntslag. 

De flaturarii smolten het metaal en goten het in baren. De aequatores bereidden de muntplaatjes voor op het juiste gewicht. De suppostores verhitten de muntplaatjes en legden ze met tangen op het aambeeld. De malleatores sloegen met de hamer toe. De scalptores sneden de stempels en de signatores sneden de letters. Elk bedrijf had verschillende werkplaatsen, de officinae. De nummularii controleerden de afgeleverde munten.

Door dit handwerk is het gemakkelijk te verklaren waarom de voor- en achterzijde niet altijd in dezelfde stand tegenover elkaar staan.

Konden niet snel genoeg nieuwe munten worden aangemaakt, dan hergebruikte een nieuwe heerser soms de munten van zijn voorganger door er een kleine stempel, een zogenaamde klop, op aan te brengen. Ook werd wel eens een klop in een afgesleten munt geslagen om zodoende het exemplaar een tweede leven te geven. Was er echt te weinig muntgeld dan kwam het voor dat munten werden gehalveerd. In Tudderen zijn zowel munten met een klop, alsook gehalveerde exemplaren gevonden.

 

De gouden muntschat van Obbicht

 

In de zestiger jaren van de vorige eeuw vond de heer Willems uit Obbicht met tussenpozen in totaal acht gouden Romeinse munten in zijn achtertuin. Al veel eerder werden er in de directe omgeving soortgelijke munten aangetroffen. Rond 1930 ruilde de vader van diezelfde heer Willems een gouden munt tegen een hangklok. De Koninklijke Nederlandse Papierfabriek zorgde in 1969, ter gelegenheid van de opening van een nieuwe papierfabriek in Lanaken, ervoor dat geld ter beschikking kwam om de munten aan te kopen, zodat die aan de gemeente Maastricht konden worden geschonken. De muntschat werd vervolgens overgedragen aan het Limburgs Museum voor Kunst en Oudheden. De munten zijn van uitzonderlijke kwaliteit, door kenners met de term ‘Fleur du coin’ aangeduid. Samen met eerdere vondsten vonden vijftien solidi uit ruwweg het einde van de vierde eeuw hun weg naar de vitrines.

Een solidus ís in feite een door keizer Constantijn (307-337) gedevalueerde aureus. Woog de aureus in de derde eeuw 7,5 gram; de solidus (meervoud solidi) had nog maar een gewicht van 4,5 gram.

De woorden soldaat, solidus en solidair zijn etymologisch zeer nauw aan elkaar verwant. Solidare betekent in het Latijn betalen en in het Nederlandse woord soldij leeft die betekenis nog voort.

 

Van goud tot roodkoper

De waardeverdeling van Romeinse munten in de eerste drie eeuwen na Christus was als volgt:

1 aureus (goud) = 25 denarii

1 quinarius aureus (goud) = 12 ½ denarii

1 denarius (zilver) = 16 asses

1 quinarius (zilver) = 8 asses

1 sestertius (geelkoper) = 4 asses

1 dupondius (geelkoper) = 2 asses

1 as (roodkoper)

1 semis (roodkoper) = ½ as

1 quadrans (roodkoper) = ¼ as

Uit bovenstaande opsomming blijkt dat de gouden aureus een waarde vertegenwoordigt van 400 asses. Het gewicht van die tegenwaarde is duidelijk anders: de 7,5 gram van de aureus tegen een gezamenlijk gewicht van meer dan 4 kilo aan asses zorgde voor heel wat minder sleepwerk!

 

Wat verdiende men per dag ?

Soldaat van hulptroepen, metselaar, timmerman, bakker: 4 tot 8 asses

Legioensoldaat : 8 tot 35 asses

Centurio (hoofdman in het leger): 120 asses

Stadhouder van Gallia Belgica met de zetel in Trier: circa 3200 asses

Men ziet dat er in tweeduizend jaar niet veel is veranderd... Topmensen die vierhonderd keer meer verdienen dan de gemiddelde werkman zijn er nu nog steeds!

Hoeveel kostte iets ?

Bord of olielamp: 1 as

Halve liter wijn: 1 tot 2 asses

Brood: 3 asses

Halve liter olijfolie: 4 asses

Eenvoudige maaltijd met wijn: 8 asses

Nieuwe schoenzolen: 32 asses

Tunica: 60 asses

Varken: 120 asses

Muilezel: 3200 asses

Slaaf: 8000 asses

Koophuis: 520.000 asses

Het eten was relatief duur. Eenvoudige handwerklieden verdienden per dag zo weinig dat zij zich net een maaltijd kon permitteren.

Muntvondsten in Tudderen

Tudderen werd al door de Romeinen in het reisboek van Antonini genoemd. Het wegdorpje Theudurum, het huidige Tudderen, lag aan de belangrijke verbindingsweg tussen Xanten en Heerlen (Coriovallum). Jacob Kritzraedt vermeldt dat rond 1635 in Tudderen een stuk of acht Romeinse munten zijn gevonden. Uit onderzoeken later blijkt dat het dorpje een aanzienlijke betekenis gehad moet hebben, want thans is de vondst van meer dan tweehonderd munten bekend. Opmerkelijk is dat de meeste munten, zo’n tachtig procent van het totaal, dateren uit de tweede eeuw na Christus. Van de periode na het jaar 200 zijn slechts enkele munten bekend. Mogelijk is het werkelijk aantal gevonden munten nog veel groter, omdat vele ongemeld bij particulieren en handelaren zijn terechtgekomen.

 

Muntvondsten te Sittard

In Sittard zijn in tegenstelling tot Tudderen slechts enkele vondsten van munten bekend.

Een munt van keizer Augustus (27 voor Chr. - 14 na Chr.) werd gevonden bij het Pullestraatje. In Sanderbout trof men een munt aan van keizer Vespianus (69-79). Bij het grenskantoor in Tudderen vond men een munt van Severus (222-235) en in Stadbroek werd een ‘late’ munt van keizer Valens (364-378) gevonden. Twee bronzen sestertii van vermoedelijk Trajanus (98-117) werden gevonden in de Auveleberg. Verder is de vondst bekend van een bronzen sestertius van Antoninus Pius (138-161) en een zilveren denarius van Septimius Severus (193-211).

 

 

(Ries van Doorn 2007- nr. 2)

Bronnen:

  1. Bloemers. Een laat-Romeinse muntschat uit Obbicht.
  2. Janssen. Jacob Kritzraedt (1602-1672), Annales Gangeltenses.
  3. Offermans. Wo dan in Zitterd.
  4. Piepers. Archäologie im Kreis Heinsberg.
  5. Roymans. Romeins frontierpolitiek en de etnogenese van de Bataven.
  6. Zadoks-Josephus Jitta. Muntwijzer voor de Romeinse tijd.

RMO. De Romeinse tijd in Nederland.

Maak jouw eigen website met JouwWeb