Deel 4: Het dodenbestel in de regio, de Middeleeuwen tot heden

 

Heidense cultusplaatsen worden kerken

Tijdens de kerstening van ons land stichtten de eerste missionarissen hun kerken vaak op plekken waar voordien niet-christelijke heiligdommen stonden, zoals bijvoorbeeld heilige bomen of stenen.

De oude cultusvormen werden in eerste instantie voortgezet: de kerk vervulde dezelfde rol als de heidense tempel, maar de verering ging uit naar christelijke heiligen en niet naar de goden. Met de uitbreiding van het Christendom verdwijnen geleidelijk aan de grafvelden op de akkers en werden de doden steeds meer om en in de Vroeg-Romaanse kerkjes begraven. Deze houten kerkjes hadden in het begin de afmetingen van een woonhuis. In de loop der tijd werd het hout door natuursteen vervangen. Door de expansie van het geloof werden de kerkjes steeds verder uitgebreid en vanaf de twaalfde eeuw werd soms baksteen als bouwmateriaal gebruikt. Door al die verbouwingen kon de situatie ontstaan dat de doden die eerst buiten de kerk lagen, uiteindelijk binnen de kerkmuren terechtkwamen.

 

Bij iedere regenbui gezegend…en rijke stinkerds

Zeker het feit dat als synoniem voor een kerk vroeger vaak ‘coemeterium’, m.a.w. begraafplaats werd gebruikt toont het belang aan van het kerkgebouw als begraafplaats. De begravingen konden binnen de muren van de kerk, intra muros ecclesiae’ zijn, maar de overgrote meerderheid aan graven was daarbuiten en soms ‘sub stillicidio’. Een letterlijke vertaling van die uitdrukking is ‘onder de dakrand’. Dáár was de meest favoriete plek omdat immers met alle zegeningen in de kerk het neerdruppende hemelwater wel van zeer bijzondere kwaliteit moest zijn!

Het begraven in de kerk komt in heel wat vroege concilies ter sprake; de richtlijnen veranderen telkens. De capitularia uit 813 van Karel de Grote benadrukken het verbod op de begrafenis in de kerk: er mocht niemand in een kerk worden begraven behalve kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. In hetzelfde jaar werd in het concilie van Mayence opgenomen dat geen enkele dode in de kerk mag worden begraven behalve de bisschop, de abt, de waardige priester, of de gelovige leken, ‘fideles laici’. De discussie wie tot de gelovige leken te rekenen waren, werd een gebed zonder einde. Duidelijk werd wel dat de personen met een dikke beurs uiteindelijk vaker waardig genoeg werden bevonden voor een graf in de kerk dan het gewone volk dat in armoe leefde. De uitdrukking ‘rijke stinkerd’ is hiermee meteen verklaard want met al die graven onder de kerkvloer was de lucht soms echt niet te harden…

 

De boomstamkist van de Petruskerk en de man die een vrouw blijkt te zijn.

Bij verbouwingswerkzaamheden aan de Grote Kerk te Sittard werd in 1925 bij toeval een boomstamkist aangetroffen. De uitgeholde boomstam lag op een diepte van twee meter en had waarschijnlijk altijd in het grondwater gelegen. Ter hoogte van het hoofd was verhevenheid gekapt. Het hoofd lag richting oosten hetgeen pleit voor een christelijke begraving. Er waren geen grafgiften.

De begravene moet een belangrijk persoon zijn geweest want de fundamenten van een eerdere kerk waren in een keurig boogje zorgvuldig over het graf heen gemetseld. Lang werd er verondersteld dat dit het graf was van een van de heren van Valkenburg. Het bleek ijdele hoop. Onlangs heeft Raphaël Panhuysen, verbonden aan de Universiteiten van Amsterdam en Leiden, een onderzoek gedaan en vastgesteld dat het ging om een 20- tot 23-jarige gezonde vrouw zonder sporen van ziekten. De leeftijd was te herleiden uit de sluiting van de groeischijf bij het sleutelbeen. Vreemd was dat het gebit ontbrak ondanks de oorspronkelijk gesloten staat van de boomstamkist. De scheuren in de schedel van de jonge vrouw konden niet worden verklaard. Blijkbaar is er ooit in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog een tweede graf (haar man ?) gevonden, maar helaas zijn die opgravingresten verloren gegaan.
In 1925 heeft men trouwens nog een tweede merkwaardige vondst gedaan: een grote plank met daarop een geraamte. In de randen van de plank bevinden zich rondom ronde openingen waarbij de indruk bestaat dat het lijk ooit op de plank vastgebonden is geweest.

 

Kerkhoven en de oudste grafstenen te Sittard

De oudste leesbare grafzerk in de Petruskerk is die van Deodorus Behr de Laer uit 1592.

Voor de ingang aan de westkant ligt een volledig afgesleten deksteen uit de vijftiende eeuw of zelf veel eerder. Er zijn nog vaag twee rijen schildvormige uitdiepingen te zien op de plek waar de marmeren inlegsels van kwartierwapens hebben gezeten.

In het gebied van het huidige Kerkplein rond de Grote Kerk in Sittard bleef men begraven tot 1839. In dat jaar werd er in verband met plaatsgebrek, een nieuw kerkhof aan de Deken Haenraetsstraat ingericht dat later het ‘Knoakeveldj’ genoemd zou worden. Op dat kerkhof was volgens een inventarisatie geen enkele steen ouder dan 1840 te vinden. Uiteindelijk werd ook dit kerkhof gesloten en jaren later geruimd, nadat in 1922 het huidige kerkhof aan de Lahrstraat in gebruik is genomen.

 

 

Op het Nederlands Hervormd kerkhof aan de Steenweg zijn enkele mooie grafzerken te vinden. Het oudste opschrift dateert uit 1617 van ene Egbert van Zalingen. Op de bijgevoegde afbeelding is de steen te zien van Johannes Fischers die in 1621 stierf. Toepasselijk had hij een wapenschild met drie vissen.

 

 

De joodse gemeenschap in Sittard had een aparte begraafplaats op fort Sanderbout, waar ze vanaf waarschijnlijk 1678, het recht hadden hun doden te begraven. Het kerkhof bleef in gebruik tot 1872 en werd in 1954 geruimd. De oudste grafsteen van de begraafplaats stamde uit 1715 en de overwegend staande stenen behoorden tot de ‘Asjkenazi’ joden dit tegenstelling tot de ‘Sefardische’ joden die te herkennen waren aan het gebruik van liggende stenen.

Een relatief recent in gebruik genomen kerkhof is het oorlogskerkhof in Ophoven, waar 239 overwegend Schotse soldaten liggen begraven.

Een graf voor de eeuwigheid...

Veel herinneringen aan de eens begraven doden zijn verdwenen. Graven worden geruimd en tastbare bewijzen zijn dan vaak alleen nog in overlijdensregisters te vinden. Gelukkig zijn er enkele geschiedschrijvers die zich de moeite hebben getroost de teksten van grafmonumenten vast te leggen. Jacob Kritzraedt mag hierbij zeker niet vergeten worden. Van recentere datum, namelijk 1961, is een omvangrijke werk van Dr. Belonje. In de opsomming staan gelukkig beschrijvingen van grafstenen die heden ten dage -  het is maar een halve eeuw later - al niet meer te traceren zijn.

Grafstenen in de vloeren van kerken zijn vaak aan extreme slijtage onderhevig geweest. Duizenden kerkbezoekers met zand aan hun schoeisel schuurden beetje bij beetje de gebeitelde teksten weg. Bij de grafkruisen die in weer en wind stonden was de kwaliteit van de gebruikte steensoort van belang. De blauwgrijze Ardenner steen was veel duurzamer dan de ook wel eens gebruikte goedkopere zandsteen.

Volgens onderzoekers is het opvallend dat in Limburg de middeleeuwse titulatuur van de grafschriften tot in de negentiende eeuw in zwang is gebleven. Ook enkele Romeinse aspecten zijn waargenomen, zoals het gebruik dat de persoon die de grafsteen plaatst, dit feit op diezelfde grafsteen niet onvermeld laat. Het afbreken van woorden met weglating van de laatste lettergreep op het einde van de zin blijkt ook een zuiver Romeins gebruik te zijn.

De oudste grafmonumenten rond Sittard.

Op het kerkhof van Broeksittard is het grafkruis van ene Hamfraoi te vinden die in 1650 was gestorven.

Bij het oude Salviuskerkje in Limbricht zijn nog enkele zeer oude stenen grafkruisen aanwezig. Op de grafsteen van Jan Lupfehe is in Romeinse cijfers de sterfdatum weergegeven: XVcXXX, dus 1530. Daarmee is het een van de oudste grafkruisen uit onze omgeving. Ook staat er het grafkruis van Lambert Bucken, ‘stathalter’ uit 1609.

In de kerk van Millen is de oudste grafzerk van Stephan van Heyenhoven, een legerkapitein die stierf in 1567. Het oudste grafkruis van Millen is uit 1611: ‚Hir is begraben Wilhelm Sensis Anno 1611 am 10 november ersteken worden, Got sei im gnedig amen.’

In Hillensberg dateert de oudste grafsteen uit 1639 met de tekst ‘Frau Johanna bidt Gott vor die Seel’

De oudste gemarkeerde begraving te Wehr stamt uit het einde van de zestiende eeuw: ‘Hir ligt begrave Fikin Geurts, 1593’.

 

Nawoord.

Via nog tastbare grafmonumenten is slechts een klein deel van de doden te traceren. Het merendeel zal niet terug te vinden zijn. De bodemgesteldheid heeft een grote invloed op het al dan niet vergaan van een geraamte. In de veelal kalkarme lössgrond is na vijftig jaar weinig meer over van beenderen. Een (stabiel) hoog grondwaterpeil daarentegen draagt positief bij aan de conservering van het gebeente. Historische grafvelden zijn vaak bij toeval ontdekt zoals het Merovingisch grafveld in Lahrhof of het IJzertijdgrafveld in het Hoogveld. Er blijft daarom kans bestaan dat nog grafvelden ontdekt worden.

Veel doden zijn inderhaast begraven, de talrijke slachtoffers van de pestepidemieën bijvoorbeeld, die ook in Sittard hebben gewoed. Zij werden in grote diepe kuilen buiten de stad begraven.

Ook eisten de talrijke oorlogen slachtoffers die een niet standaard begrafenis kregen. Van de duizenden gesneuvelden van de Slag in de Kemperkoul in 1543 is tot nu toe geen enkele begraving teruggevonden.

 

(Ries van Doorn, 2006 - nr. 2)