Romeins scheergerei uit de regio Sittard

 

De heer Peustjens uit Limbricht had een aanzienlijke collectie metalen voorwerpen, die hij in de loop der jaren met behulp van een metaaldetector op de akkers heeft verzameld. Niet alles wat de metaaldetector signaleert, is waardevol. Veelal zijn het onbelangrijke zaken zoals spijkers, krammen, schroeven, onderdelen van landbouwwerktuigen, dopjes van flessen en lipjes van blikjes. Maar af en toe wordt er ook een munt, een ring, een kruisje of zelfs een bronzen bijl gevonden. Die zaken worden zorgvuldig schoongemaakt en verder bekeken. Uit zijn verzameling wil ik drie voorwerpen toelichten die qua functie duidelijk met elkaar in verband staan. Het zijn een bronzen vogelkopje en twee bronzen pincetten; alledrie Romeinse voorwerpen en in de omgeving van Sittard gevonden.

Met betrekking tot het vogelkopje was in eerste instantie niet duidelijk waar het toe behoorde. Was het een onderdeel van een beeldje of behoorde het toe aan bestek? Nee, dit vogelkopje bleek het heft van een Romeins scheermes. Op de foto is dat goed te zien, precies op de overgang van het heft naar het lemmet is het onderdeel afgebroken. 

Het lemmet was meestal een waaiervormig stuk staal dat met klinknagels was gevat in een versierd bronzen heft. Soms was het gehele scheermes uit brons gemaakt. Een geheel bronzen mes had echter het nadeel dat het sneller bot was; brons slijt nu eenmaal vlugger dan staal.

 

De pincetten, eigenlijk epileertangetjes, zijn óók van brons en van bijzonder goede kwaliteit. De vering is na zo’n 2000 jaar verblijf in de grond nog uitstekend te noemen en het voorwerp is vandaag de dag, indien nodig, meteen inzetbaar. Qua vorm is er vrijwel niets gewijzigd. Op de foto ziet men de twee Romeinse epileertangetjes met daartussen een modern pincet. Met het oogje kon het tangetje aan de gordel worden gehangen. Epileertangetjes werden vooral gebruikt om overtollig haar rond de baard te verwijderen.

Om diverse redenen is de mens zich gaan scheren. In de Bronstijd die in de oostelijke landen meer dan 6000 jaar geleden begon, bestonden al scheermessen. Het is niet uitgesloten dat men in de Steentijd voor hetzelfde doel vuurstenen mesjes gebruikte. Aan de scherpte zal het in ieder geval niet hebben gelegen, vuursteen kan  zo scherp zijn als een scalpel.

Vroeger heerste het bijgeloof dat kwade geesten zich in een baard konden nestelen of zelfs het lichaam via de baard konden binnendringen. Dit was dus een goede reden om zich van zijn baard te ontdoen. Aan het al dan niet hebben van een haardos zat vaak ook een sociaal of religieus aspect; Egyptische priesters werden iedere drie dagen kaalgeschoren. De ‘tonsuur’, het scheren van de hoofdkruin bij katholieke priesters zou ook in deze categorie kunnen vallen.

 

In het dagelijkse leven van de Romeinen speelde de kapperszaak, de ‘tonstrina’, een belangrijke rol. Toen óók al het centrum van de roddels; er is niet veel veranderd…! De eerste kapper, Ticinius Mena, die rond 300 voor Christus uit Sicilië kwam, genoot zo’n aanzien dat hij zelfs werd geëerd door een heus standbeeld dat voor hem werd opgericht. In de Romeinse tijd hechtte men veel waarde aan een goede lichaamsverzorging, de ‘cura corporis’.

Dat het beroep van kapper, de ‘tonsor’, hoog in aanzien bleef, blijkt uit het feit dat er in Torcello in Italië, een grafmonument is te vinden waar de kapper samen met de heer en vrouw des huizes in één reliëf wordt afgebeeld. Naast hem zijn een schaar en scheermes ingebeiteld. Rijkere vrouwen hadden vaak een ‘ornatrix’ een soort privé-kapster c.q. hofdame, in dienst.

In de vroegste tijden droegen Romeinen snor en baard. Pas in de tweede eeuw voor Christus ontstond het gebruik een barbier-slaaf in dienst te nemen om de haren te knippen en de baard te scheren. Omdat keizer Hadrianus (76-138; keizer 117-138) een klein gebrek had aan zijn gelaat, liet hij van zijn jeugd af aan zijn baard groeien en meteen werd dat de nieuwe mode. De Romeinen schoren hun baard niet meer af tot aan het bewind van Constantijn (272-337; keizer 307-337) die de voorkeur gaf aan een gladgeschoren gelaat.

Haren werden soms bewust niet geknipt en lang gedragen als teken van rouw. Vanaf Marcus Aurelius (121-180; keizer 161-180) was zeer kort haar de norm. Alleen vrije jongemannen en luxe slaven droegen toen nog lang haar. Slaven die harde arbeid moesten verrichten werden kaal geschoren. Sommigen lieten zich met friseertangen krulletjes leggen, maar dat was toch meer voor de verwijfde types... Laatstgenoemde categorie liet vaak alle ongewenste haargroei op hun lichaam verwijderen met epileertangetjes, ook toen gold al… wie mooi wil zijn moet pijn lijden!

De baard speelde ook een rol bij de bescherming van woonhuizen. De eerste jeugdbaard die bij een jongeling werd afgeknipt, de zogenaamde ‘deposito barbae’, werd zorgvuldig bewaard en geofferd aan de beschermgoden van het huis. Het was tevens een reden om een groot feest te vieren. Van de baard van Nero (37-68; keizer 54-68) weten we dat hij in een gouden kistje is gedaan en geofferd aan Jupiter Capitolinus.

Uit militair oogpunt kan het voordelig zijn geen baard te dragen. In de overleveringen wordt verhaald dat de Macedoniërs onder aanvoering van Alexander de Grote (356-323 vóór Christus) een keer van de Perzen zouden hebben verloren omdat de Perzen hun vijand gemakkelijk bij hun baard konden vastpakken om hen vervolgens tegen de grond te werpen. Alexander gaf daarna opdracht aan alle militairen hun baard af te scheren.

(Ries van Doorn 2006 - nr. 4)

Maak jouw eigen website met JouwWeb